Wessel Verrijt

Swarming Circle // Hybrid Organisms

Een beeldhouwer vertelde mij eens dat, terwijl hij aan een beeld werkt, hij vooral bezig is met weghalen, vermijden en buiten houden van alles dat hij niet wil. Voortdurend moet hij zijn beeldtaal bewaken. Gemakkelijke of voor de hand liggende oplossingen verdringen zich om zijn beeld, net als de clichés waarin hij dreigt te vervallen. Kunst maken, zo redeneerde hij, betekent dat je de taal van de kunst puur probeert te houden.

Ook ik baan mij een weg door mijn eigen taal. De weg die ik afleg als ik schrijf is soms zo overgroeid dat ik het pad bijna niet meer zie. Er staat braam, er groeit hardnekkig varkensgras tussen de tegels, en om de paar meter waaien de pluizen van de paardenbloem me alweer tegemoet. Maar achter de brandnetels zoek ik naar de zeldzame gelobde maanvaren of de slanke ogentroost met haar paarse bloempjes.   

Het werk van Wessel Verrijt leerde mij dat mijn pad door de woorden die ik kies mij ook op het verkeerde been kan zetten. Als ik de aanlokkelijke bochten en zijpaden op mijn route neem en te snel bekende wegen insla, kom ik niet waar ik wil zijn. Wessels wereld is namelijk een voor mij vreemde wereld. Niet bevolkt door dieren, mensen of planten, zelfs niet door fantasiewezens, maar door entiteiten. Zijn objecten dicht hij een staat van zijn toe. Ze ontstaan door zijn toedoen, maar bewegen ook met hem mee. Ze veranderen door de wind, mensen hebben ze in beweging gezet, ze trekken van tentoonstelling naar tentoonstelling, ze ondergaan metamorfosen, ze sterven en worden herboren. Of beter gezegd: ze zijn of ze zijn niet. 

Gestuurd door mijn biologie en mijn ervaring zie ik in de vaak symmetrische entiteiten van Wessel al snel een wezen, een mens, een organisme. En alsof mijn geletterdheid ook organisch gevormd is, heb ik de woorden al opgeschreven voordat ik er erg in heb.

Voor zijn sculpturen die op de bosgrond op de Paltz bij elkaar staan, heeft Wessel zich laten inspireren door de heksenkring. Ook wel bekend als de zwamvlok, een paddenstoel of mycelium. Net zo onvertrouwd als ik ben met de abstractie van entiteiten, is ook het mysterieuze mycelium mij vreemd. Noch dier noch plant ontstaan bovengronds de meest wonderlijke gedaanten die onzichtbare sporen aan de wind meegeven. Ondergronds is het mycelium voor mij al helemaal onvoorstelbaar.

Mycelia vormen de perfecte metafoor voor Wessels entiteiten. Een curieuze wereld in zichzelf die toch niet los van zijn omgeving kan bestaan. Ze zetten kamp op, verdwijnen om daarna in een andere gedaante en in een andere context weer te verschijnen.  

De taal die Wessel spreekt is er een die hij uiterst kritisch uitbreidt, bijschaaft en aanscherpt. Hij werkt met gebruikte materialen of, zo zegt Wessel, met materiaal uit het industriële ecosysteem van de maatschappij. Zo gebruikte hij bouwmaterialen als zeil, bewerkt hout, metaal en cement. Maar ook keramiek en textiel. Een belangrijk instrument waarmee hij zijn taal bewaakt en indringers afweert is zijn onhandigheid. Die koestert hij liefdevol. Hij lijmt, omwikkelt, naait met grove steken, beplakt en bekleedt. De manieren waarop hij zijn materialen aan elkaar bevestigt zijn vindingrijk en eenvoudig tegelijk.

Eenmaal in elkaar gezet zijn de bouwwerken van Wessel naar het landgoed geschuifeld en besloten zij beraad te houden op het groene tapijt van mos tussen de naaldbomen. Daar spreken ze verrassend genoeg ook de taal van de bomen, van de twijgjes, van de wind die door de ragfijne stoffen waait en van het licht- en schaduwspel dat overal doorheen dringt. Tussen de bomen op de bosgrond lijken ze voor even vertrouwd met hun omgeving.

Mede mogelijk gemaakt door:



Volg PaltzBiënnale